27-03-2024: Els van de Zande
Foto’s door Bregje Wertheim
Om de groeiende wereldbevolking te kunnen voeden, zijn de bestaande productiemethoden niet toereikend. Op dit moment wordt ongeveer 70% van alle landbouwgrond gebruikt voor de productie van vlees, met name voor de productie van veevoer. De huidige voedselproductie draagt aanzienlijk bij aan de klimaatverandering. Voor de realisatie van duurzame voedselproductie zijn innovaties noodzakelijk. Het symposium bij de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) op 26 februari richtte zich op het onderzoeken van de rol van insecten in de duurzame voedselproductie van de toekomst.
Na een korte wandeling langs prachtige, iets wat scheefgezakte grachtenpandjes en gezellige terrasjes arriveerden we bij het Trippenhuis, een van de laatste voorbeelden van het Hollands classicisme en de breedste grachtenhuisgevel in Amsterdam. Waar het Trippenhuis begon als twee woonhuizen voor de gebroeders Trip, groot geworden met mijnbouw en handel, werd het vanaf 1812 in gebruik genomen door het Koninklijk Instituut van Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten (in 1808 opgericht door Lodewijk Napoleon), de voorloper van de huidige Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW). En dat is waar we maandagavond 26 Februari op bezoek waren voor een symposium over “Insecten in de voedselproductie van de toekomst”.
Marcel Dicke, hoogleraar Entomologie, was de gastheer van de avond en introduceerde het onderwerp met een stap terug in de tijd “Toen ik geboren werd, hadden we nog geen paprika’s en champignons”, groentes die nu niet meer weg te denken zijn uit ons voedselpatroon! Hij beschrijft de sprinkhaan als niet heel anders van de garnaal, die al veelvuldig wordt gegeten in de Westerse cultuur en vertelt dat die in wezen ook niet veel van elkaar verschillen. Dus waarom eten we de garnaal wel en de “luchtgarnaal”, zoals de sprinkhaan in sommige landen genoemd wordt, nog niet? En hij zette ons verder aan het denken: 70% van alle landbouwgrond gebruiken we voor het houden van dieren, en “in biomassa is er meer vee op aarde dan mensen”. Is dat een systeem dat we in stand willen houden? Hoe kunnen we ons landgebruik efficiënter inrichten en met meer oog voor het milieu en de groeide wereldbevolking?
Hannah van Zanten, hoogleraar duurzame voedselsystemen, haakte met zeer indrukwekkende animaties in op deze vragen en introduceerde ons in de vier principes van duurzame voedselproductie: met respect voor de planeet, voor iedereen voldoende voedsel, voorkomen van verspilling in de vorm van afval en overconsumptie, en het hergebruiken van afval. Ze presenteerde vier modellen van de voedselproductie in Europa. Het huidige systeem, dat veelal lineair is en waarbij we relatief veel dieren houden en vooral graan en oliegewassen verbouwen. Een model waarbij het huidige systeem circulair gemaakt is, er gefocust werd op het minimaliseren en hergebruiken van reststromen. Deze verandering leverde een afname van wel 22% aan broeikasgasemissies en zelfs 71% afname in landgebruik, terwijl dezelfde hoeveelheid eiwitten werden geproduceerd als in de huidige situatie. In het derde model werd niet het huidige dieet als uitgangspunt gebruikt, maar een “gezond dieet” gebaseerd op gezondheidsadviezen van bijvoorbeeld het Voedingscentrum. Ook dit model was circulair en gebruikte een vergelijkbare hoeveelheid land als het tweede model, maar stootte nog minder broeikasgassen uit. Het vierde model neemt het derde model als uitgangspunt, met als extra voorwaarde dat er zoveel mogelijk voedsel wordt geproduceerd. Dit leverde een surplus aan voedsel op voor nog eens 767 miljoen mensen, met 3% minder land dan in de huidige situatie en 38% minder broeikasgasemissie per persoon. Het totaal aan broeikasgas emissie nam wel met 55% toe. Er blijft dus een trade-off tussen voedselproductie en milieu impact, met name in de emissie van broeikasgassen, maar er is veel winst te behalen op alleen al het anders inrichten van ons voedselproductiesysteem. Belangrijke vragen zijn daarbij: Welke gewassen kun je het beste waar telen? Wat is het beste om deze gewassen mee te bemesten? En welke dieren kunnen het beste gehouden worden?
Arnold van Huis, emeritus-hoogleraar Entomologie, ziet hier kansen voor de grootschalige productie van insecten voor voedsel en diervoer. In de vorm van een klassieke presentatie gaf hij een veelheid aan informatie over culturen waarin al decennia lang insecten worden gegeten, over welke insecten gekweekt worden voor humane consumptie en welke voornamelijk voor diervoer, over de prognoses van de afzet markt voor insecten nu en in de toekomst en dat de grootste groei zal liggen in de insecten voor diervoer. “Insecten worden nu nog veel voor huisdiervoer gebruikt en dat gaat langzaam verschuiven naar visvoer”. Hij vertelt gepassioneerd over de vele voordelen en “superkrachten” van insecten zoals de zwarte soldatenvlieg, waaronder het omzetten van afval in hoogwaardige eiwitten, dat er nog geen ziekteverwekkers bekend zijn waar de zwarte soldatenvlieg ziek van wordt, dat ze microplastics kunnen afbreken, dat hun antimicrobiële eiwitten ze interessant maken als alternatief voor antibiotica, omdat bacteriën hier niet snel resistent tegen worden, en dat ze zware metalen kunnen ophopen. Dit laatste is niet perse voordelig voor gebruik van de vliegenlarven als diervoer, maar zorgt er wel voor dat de zwarte soldatenvlieg ook ingezet kan worden voor het reinigen van substraten. Daarnaast kunnen insectenoliën ook goed ingezet worden in andere productieketens, zoals voor de productie van cosmetica. Net als Arnold van Huis gepassioneerd vertelt over het Insectenkookboek en de publieke acceptatie van het eten van insecten en de walging die dit bij sommige kan oproepen gaat zijn alarm af “ah de tijd is om”. Kort benoemt hij het jeugdjournaal item over de koning die een insectenburger eet en het Volkskrant artikel dat daarop volgde en ook aandacht besteedde aan de rol van insecten als voedsel in verschillende complottheorieën. Hij eindigt met: “maar hoe meer consternatie er is hoe meer men het serieus neemt.”
De volgende spreekster is Bernice Bovenkerk, universitair hoofddocent dier- en milieu-ethiek. Zij gaat van start met een kleine disclaimer: “ik ga geen mooie animaties of foto’s laten zien, maar zoals het een filosoof betaamt, vooral heel veel tekst”. Maar die grote hoeveelheid tekst hoeven we nauwelijks te lezen, want Bernice Bovenkerk neemt ons mee in haar verhaal en vertelt met herkenbare voorbeelden over verschillende ethische opvattingen omtrent het “bewustzijn” van dieren en hoe dat aangetoond kan worden. Of eigenlijk, dat “bewustzijn nooit wetenschappelijk bewezen of aangetoond kan worden”. Er kan alleen gekeken worden naar overeenkomende hersenstructuren, of naar gedragingen, maar zelfs dan kun je nooit weten hoe het dier de prikkels beleeft, dat kunnen we niet eens van een ander mens. In de huidige cognitietheorie is er geen dualisme meer tussen lichaam en geest (de hersenen). Waar men vroeger op zoek ging naar neuro-anatomische veranderingen als gevolg van bijvoorbeeld een pijnprikkel, wordt er nu meer gefocust op gedragingen, zoals het vermijden van contact met een heet voorwerp. De redenatie dat pijngedrag ook een reflex kan zijn, sluit niet uit dat de prikkel niet ook gevoeld wordt. “Net als met de “knee-jerk” reflex, waarbij je voet omhoog gaat als iemand tegen je knie tikt, betekent het niet dat je het hamertje tegen je knie dan niet voelt”. En zelfs als dieren de pijn niet of anders ervaren, kunnen ze bijvoorbeeld wel frustratie ervaren, “neem bijvoorbeeld een vlieg die herhaaldelijk tegen het raam vliegt. Ik kan me voorstellen dat met een hard exoskelet het contact met het raam niet perse pijn doet, maar het kan wel heel frustrerend zijn dat je naar buiten wilt, maar niet door dat glas heen komt.” Hoe insecten de wereld ervaren en welke leefomstandigheden het meeste welzijn bieden is nauwelijks bekend. Wel weten we van onderzoek aan bijvoorbeeld bijen dat insecten kunnen leren en ook van elkaar kunnen leren zonder zelf die ervaring op te hoeven doen. Dus hoe richt je dan een nieuwe bio-industrie in die het welzijn waarborgt van dieren waar we eigenlijk nog maar weinig van weten? En al mocht dat wel lukken, moeten we dan wel een nieuwe bio-industrie willen starten. Want los van het bieden van een goede leefomgeving, worden de meeste insecten gegeten in het larvale stadium en wordt hun dus de kans ontnomen om volwassen te worden. Dat is op zichzelf is al moreel kwalijk. Daarnaast houd je met het duurzamer maken van de vleesproductie, door het voeren met insecten, de vleesindustrie in stand. Aan de andere kant, als we toch vlees blijven eten, kunnen we de productie beter maar zo duurzaam en ethisch verantwoord maken als mogelijk. En als daarvoor op grote schaal insecten gekweekt gaan worden, dan moeten we die nieuwe bio-industrie vanaf het begin zo duurzaam en ethisch verantwoord mogelijk opzetten, want “achteraf veranderen is moeilijk”. Daarom kunnen we het beste uitgaan van het voorzorgbeginsel: “we hoeven niet te wachten op volledige wetenschappelijke zekerheid voordat we gaan ingrijpen om schade te beperken”.
Het voorzorgbeginsel is iets waar ook Hugo van Kasteel, directeur Dierlijke Agroketens en Dierenwelzijn (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), achter staat. Zonder dia’s, maar zeer gepassioneerd vertelt hij over het beleid en de adviezen vanuit het ministerie op het gebied van duurzame voedselproductie en de rol die insecten daarin kunnen spelen. De in 2020 gepresenteerde Nationale Eiwitstrategie (NES) heeft als doel om de productie van plantaardige eiwitten en de benutting van eiwitten uit reststromen en andere bronnen te vergroten, om zo de afhankelijkheid van de import van eiwitrijke gewassen zoals soja te verminderen, en meer zelfvoorzienend te worden. Insecten kunnen een essentiële rol spelen in de benutting van eiwitten uit reststromen. Hugo van Kasteel geeft als voorbeeld dat vliegenlarven kunnen leven van substraten die mycotoxine bevatten en deze niet ophopen in hun lichaam. Insecten kunnen dus een belangrijke rol spelen bij het terugbrengen van reststromen die mogelijk mycotoxine bevatten in de voedselketen, zonder risico op het doorgeven van deze mycotoxines. Maar voordat dat mogelijk is, moeten dit soort reststromen toegestaan worden als substraat voor insecten en dat is momenteel nog niet het geval. Als insecten alleen gevoerd worden met reststromen die ook direct aan varkens of kippen gevoerd kunnen worden, heeft het toevoegen van insecten aan de voedselproductieketen natuurlijk niet zoveel voordelen. Daarom benadrukt Hugo van Kasteel het belang van (financiering voor) onderzoek naar de veiligheid van momenteel onderbenutte reststromen als substraat voor insecten, zodat deze toegestaan kunnen worden in de grootschalige insectenkweek. Hugo van Kasteel sluit zijn presentatie af met de mededeling dat de insectenagenda van de overheid dit jaar afloopt, maar dat het advies aan de minister zal zijn om deze door te zetten in verband met de grote potentie die insecten hebben in met name het benutten van laagwaardige reststromen.
De vier sprekers spraken met veel passie en enthousiasme vanuit hun eigen invalshoek over de rol die insecten kunnen spelen in onze toekomstige voedselproductieketen en hebben ons aan het denken gezet over of en hoe we dat zouden willen. Met heel veel nieuwe informatie, maar ook veel nieuwe vragen gingen we nog een laatste vragenronde in, waarbij de sprekers elkaar mooi aanvulden. De vragen varieerden van praktische zaken, “hoe groot is de kans dat insecten op mest gekweekt zullen gaan worden?” en “er is veel interesse vanuit het bedrijfsleven, maar er komen maar weinig echte aanvragen binnen. Waar zou volgens jullie de bottleneck zitten?”, tot mogelijke doorberekeningen van voedselmodellen inclusief insecten en een hoopvol pleidooi voor het insect als humaan voedsel: “toch zou ik nog willen zeggen dat we insecten voor directe consumptie niet te snel moeten opgeven. Ik heb jaren in Zambia wekelijks insecten gegeten, dat is daar de normaalste zaak van de wereld. En als ik mijn opa zou kunnen vertellen dat we nu gewoon beschimmelde kaas en champignons eten, zou hij zich ook enorm verbazen.” Ook na afloop werd er nog flink nagepraat, dit keer onder het genot van een drankje en een handje krekels “slimy, but tasty” zouden Timon en Pumbaa gezegd hebben.
Meer weten? De hele avond is hier terug te kijken: